Veel camera’s kennen naast allerlei standaard scenes een Auto-, P-, S-, A- en een M-stand. Met behulp van deze standen (modes) kan men meer of minder op de camera zelf instellen voor het gewenste resultaat.
Scenes
Hoewel veel camera’s standaard instellingen kennen voor het maken van bijvoorbeeld nacht- of portretfoto’s (de zogenaamde scene-modes), is toch niet iedere fotograaf daar even blij mee. Professionele fotografen zullen dergelijke standen zelfs maar zelden gebruiken en de echt duurdere professionele camera’s beschikken dan ook meestal niet eens over deze mogelijkheden. Zij werken alleen met de P-, S-, A- en M-standen van de camera. Wat je wanneer moet gebruiken, lees je hier onder.
Hoe vindt belichting plaats?
De juiste belichting vindt plaats door drie parameters goed op elkaar af te stemmen. Het gaat daarbij om de ISO, de sluitertijd en het diafragma. Het veranderen van deze drie variabelen heeft invloed op de belichting, maar ook op andere zaken. Een hoge ISO kan leiden tot ruis, een lange sluitertijd tot bewegingsstrepen en een laag diafragma getal tot geringe scherptediepte.
Voor de meeste foto's geldt dat de hoogst haalbare kwaliteit van het eindproduct belangrijk is. Daarom willen fotografen de ISO vaak zo laag mogelijk houden. Door de ISO instelling van Auto af te halen en handmatig de laagste waarde toe te kennen, heb je dat gedaan. Wanneer je dat doet, houd je twee variabelen over om de belichting mee te kunnen instellen: de sluitertijd en het diafragma. Afhankelijk van de situatie waarin je verkeert, zul je misschien meer vat willen hebben op de sluitertijd of juist op het diafragma. Er zijn ook momenten, zoals in een studio, waar je beide zaken volledig onder eigen beheer zou willen hebben. De modes van de camera kunnen je daarbij helpen.
M-stand
Vanzelfsprekend is het zo dat je de meeste invloed krijgt op het eindresultaat wanneer je alles met de hand instelt. Dat kan wanneer je de camera in de zogenaamde M-stand (Manual) plaatst. Het licht kun je dan nog steeds meten met behulp bam de belichtingsmeter, maar je stelt handmatig wel de ISO, het diafragma en de sluitertijd in. Niets wordt automatisch gedaan.
A-stand
In de A-stand (Aperto) stel jij het diafragma in en zoekt de camera daar de beste sluitertijd bij. Je wijzigt dus handmatig het diafragma, en de camera past daar de sluitertijd op aan. Als de ISO op de Auto stand staat, dan zal de A-stand deze ook gebruiken om tot de meest ideale belichting te komen.
De ISO waarde wordt natuurlijk alleen aangepast wanneer deze op auto ingesteld staat en zoals je hierboven gelezen kunt hebben, wil je dat misschien wel uitschakelen.
S-stand
In de S-stand (shutter) wijzig je de sluitertijd en wordt het diafragma daar automatisch op aangepast. Ook hier geldt dat de ISO waarde automatisch aangepast kan worden, mits deze tenminste op Auto staat ingesteld.
Auto-stand
In de Auto-stand worden alle instellingen voor je gedaan. De camera verandert dan in een soort compact camera waarmee je met recht ‘point-and-shoot’ foto’s kunt maken. Je hoeft dan dus zelf niets meer in te stellen.
Wanneer de camera beschikt over een ingebouwde flitser zal deze, wanneer de situatie daar om vraagt, automatisch geactiveerd worden.
Deze stand is misschien handig voor foto's van veel voorkomende standaard scenes, maar ongeschikt wanneer je iets bijzonders wilt maken of meer invloed wilt hebben op hoe iets wordt vastgelegd.
P-stand
Staat je camera in de P-stand (Program), dan bevindt hij zich in de automatische (Auto) stand met dat verschil dat je nu dingen kunt aanpassen zoals wel/niet gebruik maken van de ingebouwde flitser. Soms kun je ook nog wijzigingen aanbrengen aan de sluitertijd en het diafragma, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. De camera zal natuurlijk alles wat je niet zelf instelt, voor je instellen.