Flash Duration

Is de duur van flitslicht belangrijk? Hoe lang duurt flitslicht en wat voor een gevolgen heeft dit? En hoe komt het dat de specificaties van fabrikanten zo afwijkend van elkaar kunnen zijn? Dit artikel geeft antwoord op deze vragen en meer!

Sluitertijd is belangrijk

Iedere fotograaf weet dat wanneer de sluitertijd langzaam is en je een foto van een snel bewegend onderwerp maakt, er bewegingsstrepen ontstaan. Dat kan een heel mooi effect opleveren, maar soms wil je dat het bewegende onderwerp als het ware bevroren wordt in het beeld. Geen vage strepen, het onderwerp puntscherp. En dus gebruik je daar een korte sluitertijd voor.

Een aantal camera’s kan sluitertijden aan tot wel 1/8000ste van een seconde. Enorm snel natuurlijk! Dit zijn snelheden waarmee je zelfs vallende regendruppels perfect bevroren stil kunt laten hangen in de lucht. Iets wat je misschien zou willen gebruiken tijdens bijvoorbeeld een watershoot of een meelshoot.

Binnen ben je beperkt

Als je een watershoot of meelshoot overdag buiten doet, dan kun je de camera op dergelijke hoge snelheden instellen. Maar binnen, waar het omgevingslicht veel zwakker is, heb je dan toch echt een flitser nodig.

Maar standaard kun je een flitser meestal niet meer gebruiken bij sluitertijden hoger dan een 1/250. Dit heeft alles met de sluiter en de daarbij behorende max flash speed sync te maken. Gebruik je een hogere sluitersnelheid, dan verschijnen zwarte balken op de foto.

Een snelheid van 1/250 is echter te langzaam om snel bewegende onderwerpen goed te kunnen bevriezen. Dit probleem kun je oplossen door te werken met iets wat high speed sync wordt genoemd. Maar hier is wel aparte en duurdere hardware voor nodig. Het kan eenvoudiger!

Flitsduur is soms belangrijk

Stel dat we geen flitser gebruiken en de sluiter een minuut open laten staan, dan kun je een zwarte (totaal onderbelichte) foto krijgen wanneer het omgevingslicht maar zwak genoeg is. Maar als we tijdens die 1 minuut openingstijd een flitser laten afgaan, dan kan dat flitslicht zo sterk zijn dat het wel genoeg is om een onderwerp goed belicht op de foto te krijgen.

Hoewel de sluitertijd in dit voorbeeld een minuut is, heeft dit geen effect op de belichting van de foto. Het is de flitsduur die nu de belichtingstijd bepaald en niet meer de sluitertijd van de camera. Hoe korter deze flitsduur is, hoe beter het onderwerp bevroren kan worden. Met ‘snelle’ flitsers kun je dus iets beter bevriezen dan met ‘langzame’ flitsers.

Niet sterker maar langer

Nu moet je hierover nog iets weten. De meeste flitsers kun je instellen op een hogere of lagere waarde. Vaak wordt dit aangegeven als een breuk met als voorbeeld 1/1 voor het volle vermogen of 1/8 voor een achtste deel van dat vermogen. De instelling 1/1 geeft dan ook meteen de hoogste waarde aan die de flitser kan aannemen.

De instelling van studiolampen wordt doorgaans niet met een breuk aangegeven maar met een getal. Je kunt een studiolamp in dat geval bijvoorbeeld instellen op 1 (laagste vermogen) of 10 (hoogste vermogen).

Maar of de instelling nu wordt opgegeven als breuk of als geheel getal, aan de lichtsterkte wijzig je in principe niets. De flitser of studiolamp geeft namelijk altijd dezelfde lichtsterkte (lichtintensiteit) af. Wat je wijzigt door de instelling aan te passen, is de periode dat het licht wordt geproduceerd.

Wanneer we kijken naar afb 1 zien we hoe dit werkt. In 1A zien we dat met de 1/1 (vol vermogen) instelling van een fictieve flitser het aanwezige licht in een grafiek wordt weergegeven. Vanaf het moment dat de flits start, neemt de lichtsterkte (de lichtintensiteit) snel toe tot 100%. Een tijdje lang blijft die 100% intensiteit behouden totdat het flitslicht relatief langzaam vervalt in intensiteit tot 0% en het licht daarmee weg is.

In afb 1B zien we iets soortgelijks maar nu geeft het ’t licht weer van dezelfde fictieve flitser met een 1/8 instelling. We zien dat, net als bij 1A, het licht heel snel de 100% bereikt, maar daarna veel sneller begint af te nemen als de situatie in 1A.

Kortom, of nu met een instelling van 1/1 of 1/8 wordt gewerkt, de flitser bereikt steeds op dezelfde wijze de 100% lichtintensiteit. Maar een flitser met een instelling 1/1 geeft dus wel langer licht van 100% dan met een instelling als 1/8. Daardoor komt er met 1/1 langer vol intensiteitslicht op het onderwerp af dan met 1/8. Een flitser of studiolamp zal hierdoor met vol vermogen dus altijd een langere flitsduur moeten hanteren dan met een lager vermogen.

Flitsduur bepalen

Omdat een flitser of studiolamp met verschillende instellingen een andere flash duration gebruikt, kun je flitsers op dit gebied dus alleen met elkaar vergelijken wanneer je dezelfde instelling gebruikt. Je zou daarom bijvoorbeeld kunnen uitgaan van de flitsduur bij vol vermogen (1/1). Maar er is meer aan de hand.

T0.1, T0.5 of uitgedoofd

Je kunt de flitsduur bij een bepaalde instelling op verschillende manieren bepalen. Je zou bijvoorbeeld kunnen stellen dat de flitsduur (Flash Duration) de periode is vanaf het moment dat het licht aangaat totdat het licht geheel is uitgedoofd.

Hoewel licht in een flitsbuis heel snel start, ebt het altijd wat langer na wanneer we het uitschakelen. Dat heeft met de werking van een flitsbuis te maken. Iets wat we al zagen in de grafieken in afb 1 en dit zien we ook terug in een figuur zoals in afb 2.

Op tijdstip T0 zien we dat het licht start, het bereikt al snel de 100% lichtsterkte (de hoogste lichtintensiteit) maar wanneer het licht wordt uitgeschakeld zien we dat het een veel minder steile, en dus langere daling vertoont in de lichtintensiteit totdat het op moment TE. Het moment waarop het licht pas echt geheel is uitgedoofd.

Hoewel de periode T0 tot TE de totale flitsduur aangeeft, hebben we hier als fotografen toch niet echt heel veel aan. De hoeveelheid licht die namelijk in de periode vlak na T0 en vlak voor TE wordt geproduceerd, is zo gering dat dit op de foto nauwelijks tot geen effect heeft.

Het komt er in praktijk op neer dat als de lichtintensiteit onder de 10% is, je dat op de foto niet terugziet en hoe lang het ook duurt dat een flitser licht met een intensiteit onder de 10% afgeeft wanneer hij uitdooft, dit daarom niet van belang is.

Vandaar dat je binnen de specificaties van flitsers terug kunt lezen wat de flash duration van de flitser met een bepaalde instelling is met daarbij vermeld t0.1 (ook met t1 of t.1 aangeduid). Kortom, je verneemt dan de duur van de flits bij die instelling waarbij de flitser licht afgeeft met een hogere intensiteit dan 10%. Zie ook afb 3.

Soms zie je in de specificaties niet t0.1 staan, maar t0.5 (of t5 of t.5). Sterker nog, veel fabrikanten geven juist de t0.5-waarde weer in plaats van de t0.1. Bij t0.5 kijk je niet naar alles boven de 10% lichtintensiteit maar bij die van 50% en hoger (zie afb 3). Omdat ook licht met minder dan 50% intensiteit effect kan hebben op de foto, al is dat niet zo groot als boven de 50%, zou je terecht de vraag kunnen stellen waarom ze die waarde vermelden. De belangrijkste reden hiervoor is dat de flitsduurwaarde voor t0.5 logischerwijs korter is dan die voor t0.1 en dat daarmee de flitser sneller lijkt te werken. Oftewel, het is voornamelijk een verkooptruc gericht op mensen die niet goed weten wat hiermee wordt verteld. 

Voorbeelden

Wanneer we kijken naar de specificaties van de Nikon SB-700 flitser op de site van Nikon, dan zien we dat daar staat: Approx. 1/1042 sec. at full output. Maar dit zegt echter nog niet zoveel, want is dit een t0.1 of een t0.5 waarde? Ook als we de handleiding er op naslaan staat dit er niet bij. Op de Canon site zien we dat bij de flitsers die we onderzochten de flash duration niet eens werd genoemd.

Dat het niet of onvolledig beschreven staat is natuurlijk niet per ongeluk. Heb je een flitser met een korte flitsduur, dan is dat een extra verkoopargument. Het niet of beperkt noemen van de flash duration kan daardoor opgevat worden als iets wat men liever niet onder de aandacht brengt. Conclusie: ze zullen dus wel niet zo snel zijn.

Wij zijn hier dieper ingedoken en vonden iemand die de flash Duration van verschillende flitsers had gemeten. Hieruit bleek dat de Nikon SB-700 bij t0.1 een flash duration bij vol vermogen (1/1) van rond de 1/300 heeft en dat dit bij de Canon 580ex rond de 1/250 ligt. Kortom, nagenoeg gelijk als zou je de flitser gewoon met de max flash sync speed van de camera gebruiken (die immers op de 1/250 ligt). Reden genoeg dus om dit niet expliciet te noemen op de sites!

Snelheid maken

Erg snel zijn deze flitsers bij vol vermogen dus niet. Je zult het vermogen moeten terugbrengen om hogere snelheden te krijgen. Bij 1/8 gaat de snelheid van de eerder genoemde Canon flitser naar 1/4000 en die van de Nikon flitser naar 1/5000. Kijk, nu praten we ergens over!

Ga je nog verder terug, bijvoorbeeld naar 1/64 (Nikon: 1/18000, Canon: 1/14000) dan haal je enorme snelheden, maar krijg je vanzelfsprekend ook veel minder licht op het onderwerp. Op die manier kunnen ‘gewone flitsers’ echter dus soms wel snelheden van hoger dan een 1/25000 halen. Enorm snel dus! Sommige fotografen compenseren het te kort aan licht door meerdere flitsers tegelijkertijd in te zetten. Ze krijgen daardoor voldoende licht van een hele hoge snelheid.

Op de site van Broncolor lezen we over de Broncolor Siros 400 dat deze beschikt over een Flash duration: t 0.1: min. energy: 1/5500 s,  max. energy: 1/700 s. Daar hebben we met vol vermogen dus meer aan dan de flitsers zoals hierboven beschreven. Opvallend hieraan is dat deze studiolamp bij vol vermogen dus aanzienlijk sneller is dan de eerder beschreven flitser omdat studiolampen doorgaans langzamer zijn dan gewone flitsers. In dit geval niet dus!

Maar we zien dat deze studiolamp het in snelheid gaat afleggen tegen de flitsers wanneer we het vermogen terug gaan schroeven. De gewone flitsers gaan dan snel richting de 1/10000 van een seconde terwijl deze Broncolor flitser op een snelheid van 1/5500 blijft hangen.

Hoe snel heb je nodig?

Dit is een vraag die niet zo eenvoudig te beantwoorden is. De snelheid die je nodig hebt is namelijk niet alleen afhankelijk van de snelheid van beweging van het onderwerp.

Kijk maar eens naar dit voorbeeldje: wanneer je een paar lieveheersbeestjes, die snel over een plant kruipen, van dichtbij probeert te fotograferen, dan lijken ze erg snel in de zoeker voorbij te gaan (zie afb 4). Je zou hiervoor dus een snelle belichting willen gebruiken. Maar bevind je je op een grotere afstand van dezelfde insecten en bekijk je ze dan door de camera, dan lijken ze veel beter te volgen te zijn. De snelheid hoeft dan niet meer zo hoog te zijn.

De afstand tussen de camera en het onderwerp is bepalend voor de afstand die het onderwerp zich binnen een bepaalde tijd over de sensor zal bewegen. En het is die sensorafstand die de bewegingsstrepen veroorzaakt. Hoe groter de sensorafstand, hoe meer bewegingsstrepen. Dus hoe verder weg het onderwerp zich van de camera bevindt, hoe korter de sensorafstand zal zijn. Ben je daarom verder van het onderwerp vandaan, dan heb je dus ook minder snelheid nodig om de beweging te bevriezen.

Dit, maar ook andere natuurkundige zaken, bepalen samen de uiteindelijke minimale snelheid die je nodig hebt voor het bevriezen van de beweging. Dat kan dus per situatie anders zijn. Onze ervaring leert wel dat in veel gevallen een snelheid van 1/3000 t0.1 voor snel bewegende onderwerpen zoals opspattend water al vaak prima resultaten oplevert (zie afb 5).

 

 

 

 

 

 

Afb 1: De flitsduur bepaalt de 'sterkte' van het flitslicht
Afb 2: Het verloop van de lichtintensiteit is niet steeds hetzelfde
Afb 3: De t0.1 waarde is voor fotografen het meest zinvol
Afb 4: De benodigde snelheid wordt niet alleen bepaald door de bewegingssnelheid
Afb 5: "Bevroren water" met een flitsduur van 1/2500 van een seconde